We komen uit het zuiden van 't land Ik en mijn broer en Giuseppe De aarde dor en de zonnebrand 'T Is er ongenadig heet We hadden er heel ons leven verpand En konden ook niet beletten Dat elke boom en ook elke plant Van grote dorst bezweek We konden niet zomaar gelaten Staan wachten op betere tijden We zouden ons land verlaten En we trokken naar de mijn We waren nog jong en zeer elegant Ik in mijn broer en Giuseppe En in dat verre regenland Zou alles groener zijn Het leek wel het beloofde land Want naar men ons vertelde Zouden we daar bij de hogere stand De ereburgers zijn We konden niet zomaar gelaten Staan wachten op betere tijden We hebben ons land verlaten En we trokken naar de mijn We kregen een bijl en een lamp in de hand Ik en mijn broer en Giuseppe We boorden er gaten in de wand Diep onder de grond Nu zijn we bij de eerste burgers van 't land Maar toch zijn het rare wetten Vergeven tot de burgerstand En zwoegen als een hond We konden niet zomaar gelaten Staan wachten op betere tijden We hebben ons land verlaten En we trokken naar de mijn Je weet dat mijnwerkers licht ontvlambaar zijn, Ze dragen brede broeken en zware schoenen En meteen als ze een galerij hebben doorboord Pakken ze hun boeltje en gaan er vandoor. Als ik je zie, zie ik het paradijs, Als ik je middenin de zee zie, is het alsof ik zweef. Ze zat op de fiets En de groentenman passeerde zeer dicht, Ze zat op het gras in de wei In het gezelschap van de matrozen. Als ik je zie, zie ik het paradijs, Als ik je middenin de zee zie, is het alsof ik zweef.