Ik weet nog goed hoe toen ik klein was, er een kerstboom uit ons tuintje in de kamer werd gezet. En hoe we lachten met zen allen, dikke neuzen in de ballen, alles rook naar kaarsevet. Dan was het snoepen en wat zingen, de betekenis ontging me, vrede op aarde werd gezecht. En toch moet ook in dat decoren een verlangen zijn geboren, naar wat zuiver is en recht. Ik zag het voor me, dat land van licht, men ogen dicht, ik zou er komen. Want er moest meer zijn dan een boom. Want er moest meer zijn dan een droom. Ik weet nog goed hoe toen ik klein was, er van zolder werd gehaald, de kerststal met dat strooien dak. Jozef, Maria en de herders. Daar de Ezel en wat verder het kindje in de voederbak. En in men kleine kinderogen was het net of ze bewogen, of Hij bij ons komen zou. Dan naar de nachtmis een verzetje, zachtjes middenin men bedje dat die vrede komen zal. Ik zag het voor me, dat land van licht, men ogen dicht, ik zou er komen. Want er moest meer zijn dan een boom. Want er moest meer zijn dan een droom. Elk jaar met kerst zwijgen de wapens, alle mensen branden kaarsen in een stille schittering. Maar het blijft oorlog in de harten, scheiding tussen blank en zwarten, en overal verbittering. Terwijl wij hier ons kerstmaal eten zijn er kinderen die niet weten, wat gewone vrede is. Ik zou geen lied meer kunnen zingen, als ik niet zeker wist van binnen, dat de strijd gestreden is. Ik zag het voor me, dat land van licht, men ogen open, Het zal er komen. Omdat het meer is dan een boom. Omdat het meer is dan een droom. Omdat Hij meer is dan een boom. Omdat Hij meer is dan een droom.