Als wij zullen zingen, over de tijd van de kersenzal de spottende merel en de kleine nachtegaal, ons begeleiden. Jonge meiskes voor wie de lente pas begon, Verliefde koppels het hart vol zon. Als wij zullen zingen, over de tijd van de kersen, Geeft de spottende merel ons de juiste toon. Maar veel te kort was de tijd van de kersen Die wij plukten als in een droom, met kersen oorbellen. De kersen van liefde smaakten zo zoet Maar vielen in d' aarde als druppels bloed. Ja, veel te kort was die tijd van de kersen Oorbellen van koraal al dromend geplukt. Als je er ooit toe komt, tot de tijd van de kersen, En je hebt schrik voor liefdesverdriet, mijd schone vrouwen. Ik die zonder liefde niet kan bestaan Zal niet door het leven zonder pijnen gaan. Als je er ooit toe komt, tot de tijd van de kersen, Zal je ook liefdespijn ondergaan. Ik hou zo van die tijd van de kersen Die ik bewaar in mijn hart als een mooie droom, van grote waarde. Al heeft vrouw fortuna mij veel beloofd, Mij heeft ze te veel schijt-kersen gestoofd. Ik hou zo van die tijd van de kersen, Die ik bewaar als een schone droom. En als hij ooit weerkomt, de tijd van de kersen Terwijl de charlatan en valse magistraat, volop feesten. Met de deftige burger, zelfgenoegzaam en dik, Die geeft meer schaduw dan jij en ik. En in die schaduw schrijft de dichter voort, Aan de tekst van het lied dat je hier hebt gehoord.