Lang, heel lang geleden Als in tijden van storm en hoog water de Maas nog reikte Tot aan de voet van deze veste Woonde in dit kasteel de vierde burggraaf van Capelle van Kaatsheuvel Hij verzamelde sprookjes en sagen van over de hele wereld Én bedreef de magie Hij kon bloemen laten zingen en muren laten dansen Er was maar één plaag in zijn leven: de boze heks Visculania Die leefde achter slot en grendel in het nabijgelegen Druinen Zij wilde hem zijn sprookjes afnemen Op zekere kwade dag toen de heks zich op rooftocht vermomd Had als een ongebluste jonge maagd Werd zij betrapt door de hovenier van Kasteel De Efteling Door de drie rechters van het hertogdom werd zij veroordeeld Tot de brandstapel in de oostelijke vleugel van het slot Op het laatst sprak zij een verwensing uit Waarin de burggraaf voor eeuwig werd gedoemd te zoeken Naar zijn laatste sprookje: zijn dochter Esmeralda En steeds als het water van de Maas weer stijgt Slaat de betoverde kraai van Visculania om twaalf uur de klok Dan bengelt weer het lijk van de tuinman Die haar verraadde aan het klokkenkoord De rechters die haar veroordeelden weeklagen uit het zolderraam En in de catacomben snelt de graaf zijn dochter na Zonder haar ooit te vinden Terwijl de bloemen zingen en de muren dansen Slingert de heks haar verwensingen in de sarcofaag Waar de resten van de graaf gevangen liggen Op de zuidheuvel van het slotplein vindt zijn dochter geen rust En dat zal zo nog jaren duren Tot de zang der bloemen de uilen hun ogen doet sluiten De boze kraai in slaap gesust heeft En de verwensing is verbroken