Ik loop als een schooier door weer en door wind Bij dag en tot diep in de nacht Er is haast geen mens me wat vriend'lijk gezind Ik word door een ieder veracht De dames en heren die gaan me voorbij Er zijn er die 'k goed heb gekend Ze houden vol afschuw hun kleren opzij Uit angst voor zo'n schunnige vent Maar onder m'n lompen, daar draag ik nog iets Waarmee ik de wereld tart Daar klopt en daar leeft Daar lijdt en daar beeft M'n fiere schooiershart. Er was eens een tijd, het is al jaren gele'en Dat 'k niet zo'n verschoppeling was Toen sneed me de wind door m'n kleren niet heen Toen drong er geen kou door m'n jas Toen had ik een woning, toen kende 'k geluk Toen had ik een vrouw en een kind Opeens greep het noodlot me weg, met een ruk O god, wat 'k zo teer had bemind Maar onder m'n lompen, daar draag ik nog iets Waarmee ik de wereld tart Daar klopt en daar leeft Daar lijdt en daar beeft M'n fiere schooiershart. Een krach op de beurs en m'n zaken failliet Aan flarden m'n hele bestaan Een vriend die me hielp? ach, die vond ik toen niet Ze lieten het noodlot begaan En drie maanden later, toen greep het m'n vrouw En gaf haar een kerel met geld 'T was uit met haar liefde. 't was uit met haar trouw Ze was zo op weelde gesteld Maar onder m'n lompen, daar draag ik nog iets Waarmee ik de wereld tart Daar klopt en daar leeft Daar lijdt en daar beeft M'n fiere schooiershart. Ze was als een deerne in zij en in kant Ze liep met een chique meneer O god, en toen lei ze een gulden in m'n hand En keek met een lachje op me neer Ze had me in m'n lompen goddank niet herkend Ze wist niet m'n smart en m'n leed Ze zag niet de traan van de sjofele vent Die 't geldstuk het water insmeet Maar onder m'n lompen, daar draag ik nog iets Waarmee ik de wereld tart Daar klopt en daar leeft Daar lijdt en daar beeft M'n fiere schooiershart.