En nu ben ik opnieuw alleen, opnieuw alleen in 't onbekende. De grijze straat, de grijze stad, waar moet ik heen, tot wie mij wenden? De nacht treedt naderbij, ik beeld me in: hij is bij mij. Soms loop ik eenzaam door de nacht als burgers slapen vol vertrouwen. Ik denk aan hem en droom van hem en laat hem mij gezelschap houden. In 't donker uur na elf, kan ik verzinken in mezelf. Heel alleen maar naast me in verbeelding. Wandelt hij tot aan de grijze schemering. Ik verbeeld me dan, hij streelt me dan, omarmt me. Ik huiver, krijg het koud, de ogen dicht, zijn lijf verwarmt me. Het trottoir lijkt zilver in de regen. De rivier heeft lichtjes in de nevel. In het duister zijn bomen vol met sterren. Hij zegt geen woord, we lopen voort naar een leven in de verte. En ik weet, ik beeld me alles in. 'T Zijn gesprekken met mezelf en niet met hem. Hij is blind voor alles, 't heeft geen zin Als ik zeg: ik zie een weg voor ons. Mijn liefste, als bij het ochtendgloren. Jij verdwijnt, wordt alles als tevoren. Dan kolkt weer die rivier woest en verlaten. De bomen kaal en allemaal weer vreemden in de straten. Mijn liefste, ik begin het nu te leren. Mijn bestaan vul ik met fantaseren. Jouw wereld draait door, 't zal jou niet deren. Dat ik daar geen deel meer heb, terwijl ik als geen één: Je liefheb, je liefheb, Je liefheb, Al ben ik ook alleen.