Stil in de kroeg. Ik zit te ijlen aan het raam. Vlakbij de deur, Waardoor je bent weggegaan. Aah die deur, dat is een blok beton, Niet meer als eerst toen ie nog open kon. De vlekken op de vloer Kruipen als beesten naar me toe. Ze trekken aan mijn been: 'Kom maar mee naar mama toe.' Niemand hoort de dingen die ik zeg, Langzaam draait de wereld van me weg. 'Wacht,' zei je, 'blijf,' zei je, 'Ik ben zo terug. Ik vlieg door de straten, Dans door de lucht.' Maar ik zit hier al uren aan het venster gekromd. Waarom wacht ik als ik weet dat je niet komt? Het wijf aan de tap, Oe oe, ze wil me kwijt. Geen tand meer in haar mond, Ze bijt met haar aanwezigheid. Maar ik kan niet gaan, hoe smerig ze ook gromt, Ik moet hier zijn voor het geval je toch nog komt. De lampen gaan uit, Er ligt er nog eentje in de plee. Het wijf wil dat ik kom. 'Waarom help je niet even mee?' Zie ik jou daar lopen, kleine smiecht? Of is 't m'n hoop die in de nacht vervliegt. 'Wacht,' zei je, 'blijf,' zei je, 'Ik ben zo terug. Ik vlieg door de straten, Dans door de lucht.' Maar ik zit hier al uren aan het venster gekromd. Waarom wacht ik als ik weet dat je niet komt?