Ze zat een rij of vier naar achter, dwaalde in gedachten. Volgde niets van het verhaal over God of iets. Het deed er niet zo toe, ze was wat moe staarde naar de bank vooraan. Hij was net opgestaan. En hij streek met zijn lange vingers door zijn haar, staarde warrig naar de grond. Keek naar zijn bladmuziek, hij zag haar niet en had haar tot die dat nog nooit gezien. En zij praat veel te veel en hij denkt te veel na. Hij draagt altijd diezelfde wolle trui en zij te warrig haar. Hij is verliefd maar was van plan alleen te blijven en dat doet haar niet zo veel. Het is april, ze zitten samen op het randje van de Amstel. Zwijgen stil en draaien rondjes met hun tenen in het water. En ze wil hem zoveel vragen maar ze geeft hem ook de tijd. Hij kijkt opzij en ziet haar mooie meisjeslach. En zij praat veel te veel en hij denkt te veel na. Hij draagt altijd diezelfde wolle trui en zij te warrig haar. Hij is verliefd maar was van plan alleen te blijven en daar trekt zij zich zo lekker niets van aan. En ze gaan staan, zij met haar buik, hij draagt nog steeds diezelfde wolle trui. En zij geen mooie jurk, dat hoeft ook niet. Haar ouders zijn erbij. Hij kijkt opzij en lacht verlegen, maar 's avonds na het eten danst hij rondjes in de kamer om haar heen. En dan praat zij te veel en denkt hij te veel na. Draagt zij zijn wolle trui en hij dat warrig haar. Ze zijn verliefd en was van plan alleen te blijven maar dat doet er eigenlijk niet meer zoveel toe. Dat doet er niet meer toe. En dan praat zij te veel en denkt hij te veel na. Draagt zij zijn wolle trui en hij dat warrig haar ze zijn verliefd en was van plan alleen te blijven maar dat doet er eigenlijk niet meer zoveel toe. Dat doet er niet meer toe. Dat doet er niet meer toe.