Er is weer kermis in de stad, Je hoort muziek, je ruikt patat. Je hebt er weken op gewacht. Zie je alvast het reuzenrad. Steeds dichterbij komt de muziek, Je hebt gespaard wel 15 piek. Eerst word je heel erg misselijk, In een soort ruimteschip. Je tanden door je lip. En die gooien je op straat. Ook worden al je guldens afgepakt, Je bent verliefd, de eerste keer. Het is een leuke jonge heer, Daar komt hij aan, je maag draait om, Je denkt oh doe toch niet zo stom. Wat is ie leuk, wat is ie knap. Je hoofd wordt rood, je knieën slap. Hij neemt je in zijn armen, Steekt zijn beslagen tong, Zomaar bij je naar binnen En roert de boel goed om. En dan zijn stijve roede in Je veel te kleine gat. Gaat drie keer heen en weder, Je krijgt een kind, wat ben je blij. Je koopt een wieg met kant erbij. Draait voor de vrucht alvast muziek. Je draagt een zwangerschaps tenue, Je leest alvast 'Ouders van Nu'. 'Tis Nog drie weken wachten maar, De babykleertjes liggen klaar. Er moet ee keizersnee. Dan krijg je een depressie, Zo van een jaar of twee. Het is lelijk en het stinkt. Het gaat pas heel laat praten, Het loopt niet maar het hinkt. Nu de moraal van dit verhaal, Wat is het leven helemaal? Je bent geboren, je wordt groot, En wat je allemaal had verwacht, Het werd toch steeds anders dan je dacht. Er zit geen lampje in de maan, En sinterklaas heeft nooit bestaan.