Ze reed over straat in haar rode Renault, Jong en spontaan, academische niveau. Ze hield van haar katten van en kunst en cultuur, En wandelen in de natuur. Ze droeg blauwe pumps en een vrolijke bloes, Ze had lang bruin haar en ze heette Marloes. Ze ging bij haar zus op de koffie in Tiel, Eens kijken hoe het daar beviel. Een mooie dag in de lente, Een dag in april. Hij was groot sterk en teder en leuk en sportief, Soms heel berekenend vaak impulsief. Hij zat in de olie een prachtige baan, Hij droeg een net pak en een keurige jas, Hij had een belangrijk contract in zijn tas. Hij was van zijn woning in Kerk Avezaad, Op weg naar een afspraak in Tsjaad. Een mooie dag in de lente, Een dag in april. Het weer was zo helder het rook ook zo fijn, Een dag voor romances en rozen en wijn. Zij draaide de weg af bij afslag Tiel-West, Hij keek naar een vlek op zijn vest. Een frontale botsing, hij zag haar te laat, Een hoofd door de voorruit en bloed in de goot, Een dag in april.