Nu lost alles op in de menigte. Het gejoel en geroep waait als stof door de dronk, en bevrucht wervelend de pulserende massa. De dwaas houdt het leven binnen, en deze geheven glazen drukken tegen zachte lippen. Hier druipt de nacht geruisloos langs het dijbeen, en beklemt zij lachend de geest. Strelende handen verwelkomen met voorzichtige bewegingen de schele ziener. Hier, ver van huis: de nacht zelf wordt een onderkomen.