Er was in 't militaire kamp, een grote consternatie Niet meer of minder dan een ramp bedreigde onze natie De erwtensoep was zwaar mislukt en iedereen zong bedrukt Wie, wie, wie Wie, wie, wie Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan? Wie heeft dat gedaan? Wie heeft dat gedaan? De hele compagnie die heeft het eten laten staan Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan? De korporaal zei: "Eerst proef ik, geloof dat jullie dazen." Hij kreeg de hik en liet van schrik toen voor de dokter blazen Tot de sergeant kwam van de week, die zong als lijk zo bleek Wie, wie, wie (huh) Wie, wie, wie (huh) Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan? (huh) Wie heeft dat gedaan? Wie heeft dat gedaan? De hele compagnie die heeft het eten laten staan Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan? De luitenant, geaffecteerd, zei: "Wie maakt hier nu mopjes? Ik heb de soep geïnspecteerd, ze smaakt naar Haagse hopjes. Geef acht, rechts richten, kom nu lui, wie tapte deze ui? (Huh) Ja, kom, zeg op... Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan? (huh) Wie heeft dat gedaan? Wie heeft dat gedaan? De hele compagnie die heeft het eten laten staan Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan? Ten slotte kwam de kolonel, correct en afgemeten. Zei: "Strafmarcheer, het hele stel, 'k ga in 't Zwaantje eten." En sjokkende de heide door, zong de compie in koor. Wie, wie, wie (huh) Wie, wie, wie Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan? Wie heeft dat gedaan? Wie heeft dat gedaan? De hele compagnie die heeft het eten laten staan Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan?