'T Hijgend hert, der jacht ontkomen, Schreeuwt niet sterker naar 't genot Van de frisse waterstromen, Dan mijn ziel verlangt naar God. Ja, mijn ziel dorst naar den HEER; God des levens, ach, wanneer Zal ik naad'ren voor Uw ogen, In Uw huis Uw naam verhogen? O mijn ziel, wat buigt g' u neder? Waartoe zijt g' in mij ontrust? Voed het oud vertrouwen weder; Zoek in 's Hoogsten lof uw lust; Want Gods goedheid zal uw druk Eens verwiss'len in geluk. Hoop op God, sla 't oog naar boven; Want ik zal Zijn naam nog loven. Maar de HEER zal uitkomst geven, Hij, die 's daags Zijn gunst gebiedt; 'K Zal in dit vertrouwen leven, En dat melden in mijn lied; 'K Zal Zijn lof zelfs in den nacht Zingen, daar ik Hem verwacht; En mijn hart, wat mij moog' treffen, Tot den God mijns levens heffen.